Ik fietste laatst onbekommerd van A. naar B. Op mijn nieuwe groene fiets. Nou ja, nieuwe groene fiets; ik heb hem al vier maanden, maar hij voelt als nieuw. Bij mij worden mijn fietsen nogal regelmatig gestolen namelijk. Het zal Amsterdam zijn. Het zal mijn karma zijn. Begint die groene fiets opeens tegen mij te foeteren. “Ik weet het wel, hoor, van al die anderen.”
Koortsachtig zocht ik mijn geheugen af. Dat was waar. Hij was niet mijn eerste fiets, maar…
“Van die oranje fiets en die andere groene en die twee blauwe” siste mijn nieuwe groene monster. “Die oranje was je snel kwijt hé, en die twee blauwe ook. Die andere groene heb je gewoon afgetrapt en na anderhalf jaar afgedankt. Die staat gewoon te verroesten op de Brouwersgracht. Tenminste, áls hij er nog staat. Want de gemeente Amsterdam is zó overijverig dat ze hem na twee dagen waarschijnlijk al los hebben geknipt en gedeporteerd naar IJmuiden. Op transport. En toen kocht je mij. Ik weet wel, dat ik tweede keuze ben. Al die andere fietsen waren nieuwe fietsen. Maar dat kon bruin niet meer trekken, he? En toen kocht je mij. Tweedehands. Occasion. Een koopje!”, spuugde hij.
En de groene fiets zweeg. Ik hoorde alleen het geluid van zijn dynamo.

Ik was vertwijfeld. Want ik hield juist zo van deze groene fiets. Hij was klein, maar daarom juist heel fijn. Een heerlijke snelle en wendbare fiets voor het stadse leven. Dit vertelde ik mijn lieve groene monstertje. Hij bleef zwijgen. Wat had ik nu aan mijn fiets hangen; een jaloerse fiets?

Ik besloot een mannelijke tactiek toe te passen. “Dat van die anderen is waar”, zei ik. Maar toen kende ik jóu nog niet. Jij bent de beste, de mooiste en de liefste.” Mijn groene fiets zweeg. De dynamo trapte zwaarder en zwaarder…
Storm, wind en regen geselden mijn gezicht. Door mijn plakkerige uitgelopen wimpers heen keek ik naar de straatbordjes. Waar was ik? Hoe kwam ik nou in Amsterdam-Oost terecht? Dat was minstens nog een half uur fietsen, naar Oud-West. Ik kende het hier helemaal niet! Waar moest ik heen? Niemand op straat. Vertwijfeld trapte ik door. Paniek stak zijn kop op. Negeren. De dynamo leek wel vast te zitten. En deed het licht het eigenlijk wel? He? Fietste ik nu langs de Amstel? Was dat het Philipsgebouw? Daar trapte ik door mijn ketting. En mijn gifgroene fiets gleed, tussen mijn benen, de Amstel in. Borrelend zonk hij naar de diepte. Ik keek het brandende achterlicht nog lang na…
Een wanhoopsdaad?

Jaloezie. Het groene monster.